Wijkagenten zijn geen wonderdokters

door | 19 jun 2016 | Signalementen

Er is een fundamentele herbezinning nodig op de basispolitiezorg

Van wijkagenten wordt heel veel verwacht. Zij moeten zich ‘in de haarvaten van de samenleving’ begeven en met talloze veiligheids- en leefbaarheidsproblemen dealen. Denk aan problemen met verwarde personen, stromen vluchtelingen, sociale spanningen, overlast en criminaliteit, radicalisering, terrorisme, huiselijk geweld, hangjongeren, enzovoort en zo verder. Bovendien: de wijkagent moet ook nauwe contacten onderhouden met bewoners, overleg met professionele partners plegen en een hoop administratieve rondslomp verstouwen. Wijkagenten lijken net wonderdokters die kunnen toveren. Helaas bestaat zulke magie niet.

In NRC Handelsblad vergeleek Lex Mellink de positie van de wijkagent met die van de huisarts binnen de gezondheidszorg. De huisarts is daar de meest vooruitgeschoven post die over een breed netwerk beschikt naar wie hij (of zij) kan doorverwijzen. Ook kent de huisarts patiënten persoonlijk. Naar analogie hiervan moeten wijkagenten diagnoses stellen, behandelplannen maken en verbindingen tot stand brengen – kortom: een ‘spil in het web’ zijn opdat de buurt weer gezond (c.q. veilig en leefbaar) wordt. Beatrice de Graaf benadrukte nog eens dat wijkagenten van cruciaal belang zijn om jihadistische moslims in het vizier te krijgen. Zij stelde in het Reformatorisch Dagblad dat de banlieus in Frankrijk niet te vergelijken zijn met Nederlandse achterstandswijken, omdat wijkagenten bij ons ‘de nodige contacten’ hebben. Volgens haar is dit ‘een goede zaak’, omdat de Franse politie op veel grotere afstand van burgers opereert én terreur niet kan voorkomen. Haar impliciete veronderstelling is dus dat Nederland vooralsnog van aanslagen verstoken blijft door de uitstekende informatiepositie van wijkagenten in hun buurten.

Rooskleurig

Hoewel beide sympathiek hebben de pleidooien van Melllink en De Graaf iets paradoxaals en rooskleurigs. Allebei hijsen zij de wijkagent op het schilt en dichten zij hem grote invloed toe op het handhaven van de openbare orde. Tegelijk blijkt al jaren uit wetenschappelijk onderzoek dat de positie van de wijkagent onder druk staat. Zij worden letterlijk en figuurlijk overbelast met 101 taken, wat hun effectiviteit ondermijnt. Tevens zuchten wijkagenten onder hoge bureaucratische lasten, waardoor er van hun zichtbaarheid op straat en contacten met burgers (veel) minder terecht komt dan gewenst. Voorts worden wijkagenten vanwege hun interne status als ‘sociaal werker’ door niet alle collega’s even serieus genomen en loopt samenwerking met andere politieonderdelen zoals de

noodhulp en de opsporing soms stroef. En tot slot: hoe goed kennen wijkagenten en buurtbewoners elkaar nou echt?

Dubbelzinnigheid

De dubbelzinnigheid waarmee wijkagenten zijn omgeven blijkt des te meer uit het feit dat er een speciaal amendement op de Politiewet 2012 voor nodig was om hun positie juridisch te waarborgen. De wet schrijft nu voor dat er tenminste één wijkagent per vijfduizend inwoners werkzaam moet zijn. Dit streefgetal wordt lang niet overal gehaald. Datzelfde geldt voor de toezegging dat wijkagenten tachtig procent van hun tijd in hun buurt aanwezig moeten zijn, zo bleek onlangs uit het Algemeen Dagblad dat resultaten publiceerde uit een niet openbaar gemaakt rapport van de Centrale Ondernemingsraad van de politie. Wijkagenten blijken een stoplap voor allerlei gaten die bij de Nationale Politie vallen. Er is hierbij sprake van grote regionale verschillen. Kleinere gemeenten en dorpen komen er bekaaid vanaf in vergelijking met de steden. Er gaapt, kortom, een kloof tussen het ideaalbeeld van de wijkagent en de alledaagse praktijk.

Politiezorg aan de basis

Voor het vertrouwen in de politie is het nodig dat dienders burgers rechtvaardig behandelen, zichtbaar zijn en open staan voor contact. Deze voorwaarden staan flink onder druk. De Nationale Politie piept en kraakt onder haar eigen – tegenstrijdige – ambities. Bij zowel de belofte van een slagvaardige, centrale aansturing als bij het beter verankeren van de politie in de buurt kunnen serieuze vraagtekens worden gezet. Aan de wijkagenten ligt het niet. Zij worden overvraagd en ondergewaardeerd. Daarom is een fundamentele herbezinning nodig op wat de gehele basispolitiezorg is en doet. Anders gaan we met het sluiten van wijkbureaus, een repressievere insteek en een afnemende bereikbaarheid van de politie straks inderdaad dezelfde kant op als Frankrijk.

Gerelateerde documenten:

NRC Handelsblad, 14 mei 2015
Politiecolumn Lex Mellink: ‘Wat de wijkagent kan leren van de huisarts’.

Reformatorisch Dagblad, 14 november 2015
Beatrice De Graaf: ‘Met theater kennelijk bewust Joods doelwit gekozen’.

M. Punch, K. van der Vijver & O. Zoomer (2002). ‘Dutch “COP”: developing community policing in the Netherlands’. Policing: An International Journal of Police Strategies and Management, 25 (1): 60-79.

J. Terpstra (2008). Wijkagenten en hun dagelijks werk: een onderzoek naar de uitvoering van gebieds- gebonden politiewerk. Apeldoorn: Commissie Politie & Wetenschap.

R. van Steden, E. Miltenburg, E. & H. Boutellier (2014). ‘101 things to do: unravelling and interpreting community policing’. Policing: a journal of policy and practice, 8 (2), 144-155.

Over de auteur

Ronald van Steden is universitair Hoofddocent Bestuurskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

s2Member®